Hoewel ik lang in de juridische hulpverlenings- en medische sector heb gewerkt, hebben mijn creatieve hersenspinsels mij altijd bezig laten blijven met allerlei vormen van handvaardigheid. Mijn grootste inspiratiebron was daarbij het gezin van een van de dierbaarste vriendinnen uit mijn jeugd, Annemarie. Het was geen dertien-in-een-dozijn-doorsnee gezin in een rijtjeshuis. Haar vader was kunstschilder, liep standaard op houten klompen en kon zo in een aflevering van Paradijsvogels. Ze woonden in een oud en knus huis dat door donkerhouten balken werd gestut, hadden geen centrale verwarming en moeder Janny bakte zelf brood. De zitkamer had een houten vloer en aan de muur hingen enorme schilderijen van gele zonnebloemen en rode klaprozen, door Tinus in reliëf geschilderd. Aan de andere kant van de zitkamer, was een grote kast over de gehele wand gemaakt van cement, boordevol boeken en stripverhalen. Regelmatig doken we weg in de bank met Jans, Jans en de Kinderen, een kopje thee en wat te snoepen. Er werd gestookt met een houtkachel en ik heb er mijn tic aan overgehouden, nooit een salontafel te willen hebben.
Vader Tinus had een atelier in de enorme grote tuin en maakte, naast zijn eigen kunstschilderijen, ook de illustraties voor bouwprojecten die je vaak op bouwborden ziet staan wanneer een project in aanbouw is. Het was een zoete inval bij hen thuis. Janny kon geweldig koken en het viel me in die tijd op dat de meeste van hun vrienden ‘zomaar even binnenvielen’ rond etenstijd, omdat ze wisten dat er altijd wel een hapje meegegeten kon worden van Janny’s Paella, Taco’s en meer gerechten die in die tijd ongebruikelijk maar nu o zo gewoon zijn geworden. Zomer of winter, vaak werd bij hen de barbecue aangestoken op het grote terras.
In mijn jonge jaren zocht ik vaak mijn toevlucht bij de warmte van het gezin van Annemarie en de kneuterigheid van het huisje. Juist het ontbreken van enige modaliteit in hun leven trok mij erg. Annemarie en ik klommen vaak in de boomhut in de tuin en schoten met lange PVC-buizen propjes naar willekeurige voorbijgangers. Die dan verbouwereerd naar boven gluurden maar ons niet konden zien omdat we ons konden verschuilen achter de dikke takken met gebladerte. Ook het atelier en de werkplaats van Tinus waren magisch voor mij. Wanneer hij in zijn werkplaats bezig was, hadden wij ons verschanst op de vliering erboven, hem met dezelfde PVC-buizen en propjes af en toe te belagen. Tot het moment waarop hij ons betrapte. “Wacht maar…”, riep hij naar boven, waar wij ons muisstil hielden. “Dit komt jullie duur te staan!” En terwijl hij terugliep naar het huis, keken wij elkaar zwijgend aan, in elkaars oogopslag de ernst van zijn uitgesproken dreigement pogen te peilen. “Hier, stelletje rotzakken, pak aan!”, bulderde hij in de richting van de plek waarvan hij vermoedde dat wij er ons schuil hielden en waar wij muisstil net deden of wij daar niet zaten. Tot we boven de vloer van de vliering een kaal hoofd omhoog zagen komen, gevolgd door een roodgrijze baard en zijn knokige schildershanden een dienblaadje de vloer op schoven met daarop twee kopjes thee en twee stukjes taart. Ruim 40 jaar later zou Janny hem in die werkplaats op de grond vinden. Gestorven in het harnas. Janny is eerst een half uur bij hem op de grond tegen hem aan gaan liggen. Daarna heeft ze de dokter gebeld.
Ik heb enorm veel invloeden van hun leven meegenomen naar mijn huidige leven en mijn gezin. Zo heb ik dus nooit een salontafel willen hebben. Kook ik nog vaak Janny’s recepten, hebben wij een oud, net na-oorlogs huis gerenoveerd in de oorspronkelijke staat en is het bij ons ook een zoete inval. Mensen mogen altijd een hapje mee eten en voor menig vriend of vriendin van mijn kinderen, biedt mijn gezin ook een toevluchtsoord voor veiligheid of gezelligheid.
Op een blauwe maandag in 1988 heb ik eens een toelatingsgesprek moeten voeren om te worden toegelaten tot de lerarenopleiding tekenen en handvaardigheid. Met een groene portfolio-map onder zijn neus, heeft de beste man gepraat als brugman om mij te bewegen inderdaad die opleiding te gaan doen. Want ik had talent, vond hij. Terwijl ik stug bleef vasthouden aan mijn eerste keuze voor Nederlands. Achteraf denk ik wel eens: “Had ik het toch maar gedaan.”, nu wetende hoe gelukkig dit vakgebied mij maakt. Toch ben ik, tijdens mijn werk bij de politie en daarna in de medische zorg, veel blijven fröbelen. Ik aquarelleerde schilderijtjes voor de kinderkamers van mijn vriendinnen, boetseerde dreutels en ander bosgespuis aan kabouters, maakte zelf mijn kleding, ik heb heel wat dingen gehaakt en gebreid, maar ook schreef en las ik veel. Steeds nieuwe prikkels opzoekend, volgde ik de ene keer een opleiding tot kindercoach en dan weer een cursus schrijven van romans, korte verhalen en kinderboeken of het analyseren van kindertekeningen. Kinderen tekenen namelijk vanuit hun gevoel, niet vanuit de techniek. En daarmee vertellen ze zo enorm veel.
Wat echter ontbrak was een geschikte ruimte daarvoor. Het plaatsen van een heuse pipowagen leek me geweldig. Het plaatsen van die pipowagen leek mijn schattige wederhelft echter een wat minder goed idee. Hij moest en zou zo’n spuuglelijk gevaarte niet in zijn tuin. En hoe ik ook bedelde en schooide, zijn antwoord luidde steevast: “Ziet er niet uit. Komt er niet in.” Tot het moment waarop hij verliefd werd op een Smartje, zo’n ieniemienie autootje. Ik zag mijn kansen waar en smeedde een duister plan. “Ziet er niet uit. Komt er niet in.”, luidde mijn tegengeluid als hij weer eens de voortreffelijke voordelen van zo’n blikken frikandel opsomde. Ik heb hem 3 weken laten zweten en gaf toen, -ogenschijnlijk onschuldig-, toe. “Nou, ga maar eens kijken voor zo’n ding dan.”, zei ik op een goede dag. Stomverbaasd hapte hij meteen toe. “Meen je dat nou?”, vroeg hij blij. “Ja natuurlijk meen ik dat.”, antwoordde ik terug. Het bleef even stil. “Maar dan wil ik een pipowagen.”
En zo geschiedde. Op een zonnige zondag werd het gevaarte met een takelwagen over het huis heen, de tuin in, getild, terwijl ik het doorgaande verkeer stond te regelen, -ik kan het nog steeds-. Daarna volgde het grote opknapkarwei en verhuisde mijn soepzootje, inclusief teckel en nog meer naar mijn tweede verblijfplaats die inmiddels exact hetzelfde ruikt als het atelier van Tinus. Aangezien wij op nummer 16 wonen, werd mijn atelier automatisch 16A. Ik kan er bijna mijn kont niet keren, in de winter draait mijn kacheltje dag en nacht, anders bevriest mijn materiaal, en in de zomer staan mijn deur en de achterdeur van het huis tegen elkaar open zodat mijn man af en toe toch nog naar mij kan kijken. Al is het maar om zich te herinneren hoe ik er ook alweer uit zie.
Inmiddels is Atelier 16A officieel geregistreerd als bedrijf, van waaruit ik deels als freelance inval-doktersassistente en -triagiste werk en deels mijn creativiteit professioneel maak. Ik ben bezig met de mogelijkheid om als kindercoach therapeutische activiteitenbegeleiding te geven aan kinderen die dit om een of andere reden nodig hebben. Daarlangs geef ik binnenkort workshops op allerlei gebieden van handvaardigheid en kunstuitingen. Tussen de bedrijven door schrijf ik aan mijn boek over mijn ervaringen binnen de soms erg gecompliceerde cultuur binnen de politieorganisatie en schrijf en illustreer ik mijn eigen prentenboek over de innige vriendschap tussen Bert en Fredje, twee lieve maar bijzonder onhandige dieren, die in hun enthousiasme allerlei zaken verkeerd laten lopen in het bos.